Criteria om onmiddellijke dreiging van schade vast te stellen

Artikel. 2, par. 9 van de richtlijn milieuaansprakelijkheid definieert “onmiddellijk gevaar voor schade” als “voldoende waarschijnlijkheid dat in de nabije toekomst milieuschade zal optreden”.
De tweede checklist in de praktische tabellen kan worden gebruikt om gevallen van onmiddellijk gevaar voor milieuschade onder de richtlijn milieuaansprakelijkheid te identificeren. De tweede checklist in de praktische tabellen kan worden gebruikt om gevallen van onmiddellijk gevaar voor milieuschade te identificeren in het kader van de richtlijn milieuaansprakelijkheid (ELD).

Om te beoordelen of er sprake is van een onmiddellijke dreiging van schade moet het Bron-Padweg-Receptor (SPR) basismodel worden gebruikt. Het basismodel bestaat uit het vinden van verbanden tussen bron-pathway-receptoren. Als de SPR-koppeling wordt bevestigd, moet een onmiddellijke dreiging van schade worden overwogen.
Het SPR-model dat wordt toegepast om de onmiddellijke dreiging van schade te beoordelen, moet dan rekening houden met alle feitelijke schadeveroorzakende gebeurtenissen (primaire bronnen, secundaire bronnen, enz.), alle feitelijke en mogelijke routes (direct en indirect) en alle feitelijke en mogelijke receptoren/doelwitten onder de natuurlijke rijkdommen die door ELD worden beschermd.
De vaststelling van een onmiddellijke dreiging van schade impliceert dat de exploitant preventieve maatregelen moet nemen om schade te voorkomen. Het concept van onmiddellijke dreiging van schade heeft dus betrekking op een zich ontwikkelende of potentieel ontwikkelende situatie en niet op een stabiele en permanente situatie.
Een ander belangrijk aspect van de identificatie van een onmiddellijke dreiging van schade is dat natuurlijke rijkdommen ofwel reeds kunnen zijn blootgesteld aan schadefactoren (er zijn reeds schadelijke effecten opgetreden) ofwel het risico kunnen lopen te worden blootgesteld aan schadefactoren (er zijn nog geen schadelijke effecten).
Op basis van dit aspect kan bij de beoordeling van de onmiddellijke dreiging van schade het voorzorgsbeginsel worden toegepast, dat het volgende concept inhoudt: als er geen preventieve maatregelen worden genomen, mag ik dan zeggen dat er buiten redelijke twijfel geen milieuschade zal optreden? Bijgevolg is het mogelijk het voorzorgsbeginsel te gebruiken in plaats van te bepalen of schadelijke effecten significant genoeg kunnen worden om in de nabije toekomst milieuschade te veroorzaken.
In dit verband, par. 72 EU COM mededeling C(2021) 1860 definitief dat met het oog op de toepassing van preventieve maatregelen en het onmiddellijke beheer van schadefactoren, de noodzaak van een snelle beoordeling inhoudt dat moet worden vertrouwd op en conclusies moeten worden getrokken op basis van direct beschikbare informatie. Algemene informatie over de aard van de schadefactoren en de blootstelling van een natuurlijke rijkdom aan de schadelijke effecten daarvan zal vaak van doorslaggevend belang zijn, aangezien er wellicht geen tijd is om te wachten tot er specifieke details over de locatie bekend zijn. De toepassing van het voorzorgsbeginsel is in dergelijke omstandigheden noodzakelijk.
Bovendien staat in voetnoot 92 EU COM mededeling C(2021) 1860 definitief dat het in sommige situaties zeer moeilijk is om de omvang van milieuschade en met name de onmiddellijke dreiging ervan te beoordelen. Dit kan verschillende redenen hebben, bijvoorbeeld een gebrek aan informatie in een noodsituatie. In deze situaties kan het voorzorgsbeginsel een sleutelrol spelen door ingrijpen op basis van een redelijke overtuiging te rechtvaardigen. Hierdoor kunnen de nodige preventieve maatregelen worden genomen en kan de bijbehorende administratieve procedure worden gestart.
De beoordeling van een onmiddellijke dreiging van milieuschade vereist verificatie van de volgende 5 elementen:
1) aanwezigheid van een lopend schadelijk voorval of schadefactoren die nog actief zijn (d.w.z. aanwezigheid van een evoluerende of potentieel evoluerende situatie)
2) aanwezigheid van ELD natuurlijke rijkdommen die kunnen worden geschaad
3) aanwezigheid van daadwerkelijke of potentiële blootstellingsroutes die het schadeveroorzakende feit en/of de schadefactoren verbinden met ELD natuurlijke rijkdommen die kunnen worden geschaad
4. samenhang van de schadefactoren en/of schadelijke effecten met de referentieconcepten (volgens de ELD) van de ELD natuurlijke rijkdommen die kunnen worden geschaad
5) aanwezigheid van een “voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen” dit kan worden beoordeeld in het licht van 5 subelementen zoals:
5.a Duur van het voortduren van de schadeveroorzakende gebeurtenis en de schadefactoren (dit subelement wordt relevant als de schadeveroorzakende gebeurtenis en de schadefactoren niet snel uitdoven, maar gedurende enige tijd actief blijven);
5.b Frequentie van het schadeveroorzakende feit (indien het schadeveroorzakende feit geen unieke emissie, gebeurtenis of incident is) en schadefactoren (Dit subelement wordt relevant als het schadeveroorzakende feit uniek maar ernstig is of als het schadeveroorzakende feit niet ernstig maar meervoudig en frequent in de tijd is);
5.c Omvang, reikwijdte en gevaarlijkheid van de schadefactoren met betrekking tot de natuurlijke rijkdommen van de ELD1  (Dit subelement wordt relevant als omvang, reikwijdte en gevaarlijkheid van de schadefactoren de natuurlijke rijkdommen van de ELD significant kunnen beïnvloeden);
5.d Nabijheid van de ELD natuurlijke rijkdom ten opzichte van het schadelijk voorval en/of de schadefactoren (Dit subelement wordt relevant als de ELD natuurlijke rijkdom dichtbij en bereikbaar is door het schadelijk voorval en/of de schadefactoren); en
5.e Mate van blootstelling van de ELD natuurlijke rijkdom aan de schadefactoren (Dit subelement wordt relevant als de ELD natuurlijke rijkdom kwetsbaar is en in hoge mate (kwantitatief en in de tijd) is blootgesteld aan de schadefactoren).
De eerste 4 elementen maken het mogelijk de voorwaarden voor het bestaan van een mogelijke onmiddellijke dreiging van schade te evalueren (preliminaire controle), terwijl het 5e element (Controle voor het bepalen van een “voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen”), samengesteld uit 5 subelementen, het mogelijk maakt te evalueren of er een voldoende waarschijnlijkheid is dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen, namelijk of er een onmiddellijke dreiging van schade is.
De gecombineerde evaluatie van de 5 subelementen kan leiden tot de voorwaarde van voldoende waarschijnlijkheid dat er in de nabije toekomst milieuschade zal optreden. Ze kunnen elk afzonderlijk de voorwaarde vervullen dat het waarschijnlijk is dat er in de nabije toekomst milieuschade zal optreden (zie Praktische tabellen), maar een algemene beoordeling ervan is vereist. Dit betekent dat zowel:
-    Onmiddellijke dreiging van schade kan niet voortvloeien uit een enkel subelement alleen; en
-    Dreigende schade kan ook ontstaan als niet alle subelementen relevant zijn.
In het licht van de beoordeling van de 5 bovenstaande elementen, kan het voorzorgsbeginsel worden gebruikt in bepaalde gevallen, met name in omstandigheden als die genoemd in par. 72 en voetnoot 92 van de EU-mededeling COM(2021) 1860.
In dit verband kan het nuttig zijn om na te denken over de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de begrippen aanwijzingen en bewijzen ook toe te passen voor het onmiddellijk gevaar van schade. In feite kunnen zij twee verschillende aanleidingen vormen voor interventie door de procedures voor preventieve maatregelen van artikel 5 van de ELD. 5 van de ELD2
In feite kan de vaststelling van aanwijzingen van onmiddellijk gevaar voor schade overeenkomen met de vaststelling van een onmiddellijk gevaar voor schade door toepassing van het voorzorgsbeginsel, terwijl het bewijs van onmiddellijk gevaar voor schade kan overeenkomen met de vaststelling van een onmiddellijk gevaar voor schade zonder toepassing van het voorzorgsbeginsel.

Met name in omstandigheden zoals die genoemd in par. 72 en voetnoot 92 van de EU COM mededeling C(2021) 1860, kan de vaststelling van aanwijzingen van onmiddellijk gevaar voor schade een redelijk bewijs vormen voor het in gang zetten van een interventie door middel van de procedures voor preventieve maatregelen onder ELD3 4.

Noot:Het proces van identificatie van een onmiddellijke bedreiging in het kader van de etiketteringsrichtlijn mag milieufunctionarissen (op het terrein) of de exploitant niet beperken tot het nemen van
situ maatregelen te nemen (zoals nood-, insluitings- en risicobeperkende maatregelen) als zij dat nodig achten en vervolgens de bevoegde autoriteit voor de etiketteringsrichtlijn daarvan op de hoogte te stellen.

 

1 De omvang (massa, volume), reikwijdte (oppervlakte) en gevaarlijkheid van de schadefactoren moeten worden geëvalueerd met betrekking tot hun relevantie in relatie tot de massa/volume, reikwijdte en kwetsbaarheid van de natuurlijke rijkdommen.
2 Nood-, inperkings- en verzachtende maatregelen die tijdens en direct na de gebeurtenis worden genomen, kunnen overeenkomen met de maatregelen om milieuschade te voorkomen.
3 Vooral bij de toepassing van het voorzorgsprincipe is een ander belangrijk element dat moet worden overwogen dat in sommige omstandigheden de onmiddellijke dreiging van schade kan worden geïdentificeerd, zelfs wanneer de natuurlijke rijkdommen nog niet zijn aangetast.
4 Het verschil met de aanwijzingen voor milieuschade is dat deze een aanleiding vormen voor verder onderzoek en beoordeling van gevallen en niet voor het nemen van herstelmaatregelen.
This site uses cookies from Google to deliver its services and to analyze traffic. Your IP address and user-agent are shared with Google along with performance and security metrics to ensure quality of service, generate usage statistics, and to detect and address abuse.